3. Het wederzijds huwelijksbedrog
–P. Langendijk
Zakelijke gegevens
Titel: Het wederzijds huwelijksbedrog
Auteur: Pieter Langendijk
Uitgever: KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS
(volgens de link)
Jaar uitgave: 1714
Aantal pagina’s: 111 (link)
Pieter Langendijk (1683-1756)
was onze grootste blijspeldichter na of naast Bredero. Deze biografie, de
eerste die op grondig archiefonderzoek berust, brengt veel nieuwe feiten aan
het licht over zijn leven en werk. Langendijks moeder, die een linnenwinkel
had, was een oplichtster. Langendijk zelf, altijd gehouden voor een arme
broodschrijver met verkwistende vrouw, verdiende een goed belegde boterham als
tekenaar van damastpatronen. Hij had een huis vol schilderijen, was deken van
het Lucasgilde in Haarlem en werd op zijn oude dag goed verzorgd in het
Proveniershuis. Zijn eerste blijspel, Don Quichot, werd tot in Jorwerd toe
opgevoerd en is zijn meest gespeelde stuk gebleven. Het wederzijds
huwelijksbedrog, dat iedereen van school kent, kwam minder ver. Na vijf
successtukken stopte Langendijk abrupt, waarschijnlijk omdat hij geen cent
kreeg van de Schouwburg. Pas kort voor zijn dood werd hem, als eerste
toneelschrijver, een deel van de opbrengst toegezegd. In zijn postume Spiegel
der vaderlandse kooplieden, zelden gespeeld maar veel gelezen, verdedigde hij
de rechten van ouderen. In dit boek komt Pieter Langendijk naar voren als
schrijver die verdraagzaamheid, eenvoudig christendom en een betere positie
voor de vrouw hoog in zijn vaandel had staan. Een toneelschrijver ook, die als
geen ander het publiek de eeuwen door wist te bespelen met zijn komisch toneel.
Samenvatting
Eerste bedrijf
Lodewijk, een edelman die aan
lagerwal geraakt is, nadat hij eerst vele jaren als cadet bij een compagnie
soldaten gediend heeft, is terug in zijn geboortestad Utrecht. In zijn
gezelschap bevindt zich Jan, een gedroste soldaat, “vol leugens, fieltery en
boevenstukken”. In Parijs hebben beiden door bedrog en vals spelen getracht
geld te verkrijgen. In de Maliebaan heeft Lodewijk een jonge dame gezien, op
wie hij verliefd is geworden. Ten koste van alles wil hij haar terug zien. Met
het geld dat de beide arme drommels nog bezitten. wil Lodewijk zich aan die
onbekende dame “als een heer van staat en groot vermogen” voordoen. Jan moet
hem helpen om haar te veroveren, hij moet zich voor vriend van Lodewijk en voor
baron uitgeven.
De beide mannen zullen hun
intrek nemen in de herberg “de Goude muizeval”. Jan gaat weg om de bagage (een
koffer gevuld met stenen, maar dat weet Jan zelfs niet!) naar hun nieuwe
verblijf te laten brengen. In de grond van de zaak zou Lodewijk zijn brutale
bediende heel graag weggejaagd hebben, maar die weet geheimen die geheim moeten
blijven, en daarom moet hij zich heel veel van de “lakei” laten welgevallen.
Het is wel erg “van edel bloed te zyn, ontbloot van geld en schatten,” zegt
Lodewijk bij zichzelf. Jan drukt het anders uit: “Wy zyn hovaerdig, en daar by
geen kleintje kaal: Maar eerlyk in ons hart.” Had Lodewijk nog zijn moeder en
zuster, voor wie hij eigenlijk naar Utrecht teruggekomen is, gevonden, maar al
zijn zoeken is tevergeefs geweest. “Met de noorderzon vertrokken” oordeelt Jan.
“De Goude muizeval” ligt pal
tegenover het huis waar de mooie jonge dame woont, die Lodewijk in de Maliebaan
gezien heeft. Lodewijk hoort haar op straat aan de dienstmeid opdracht geven,
allerlei dure spijzen te kopen. Wat hij niet hoort is, dat Klaar, de meid,
telkens de spot drijft met het gepoch van haar doodarme adellijke meesteres.
Zij doorziet heel goed wat deze van plan is: “Die gintsche heer (= Lodewijk)
spant zij haar minnestrikken.” Klaar wil haar graag behulpzaam zijn. Uit een
klein gesprekje met de meid verneemt Lodewijk, dat het “voorwerp van zijn
aanbidding” Charlotte van Adelpoort heet, vanzelfsprekend van adel is en rijk.
. . , “ze zeggen, dat er schier geen end is aan haar goed.”
Opeens klinkt een angstig
geroep om hulp. Charlotte is beroofd, dieven hebben haar parelsnoer gestolen.
Lodewijk is dadelijk een en al hulpvaardigheid en gaat de “dieven” achterna.
Natuurlijk zijn ze onvindbaar! Maar hij heeft een mooie gelegenheid de dame van
zijn hart aan te spreken, hij prijst haar schoonheid, stelt zich voor als Graaf
van Habislouw met veel bezittingen in Polen en hoopt spoedig eens Charlottes
moeder te mogen ontmoeten.
Toen Lodewijk de “dieven”
achterna ging, is er een bode bij Charlotte geweest. Hij heeft een zak met
duizend gulden, afkomstig van Charlottes broer Karel gebracht. In een
begeleidende brief schrijft deze, dat hij met zijn vrouw op weg naar Utrecht
is. Hij is lang van huis geweest en wil nu zijn jonge vrouw aan zijn moeder en
zijn zuster voorstellen. Zij moet een zeer goede indruk van zijn familie
krijgen, daarom stuurt hij dat geld. De fl 1000,- zijn uiteraard heel welkom.
De bode moet nota bene zijn fooi van Klaars geld ontvangen! Charlotte kan nu
keurig de “graaf” (Lodewijk) ontvangen.
Jan komt met twee lakeien en
een kruier, die de zware koffer op een kruiwagen vervoert, bij de herberg, al
schreeuwende: “Maak plaats! maak plaats! voor den baron van Schraalenstein; en
dat ben ik kanaalje!”
Tweede bedrijf
Klaar moet alles doen om
Charlotte zo mooi mogelijk te maken voor het aanstaande bezoek van de graaf.
Natuurlijk heeft de meid weer het nodige hatelijke commentaar, waartoe zij het
recht meent te hebben: als haar meesteres gravin wordt, wordt zij barones Van Schraalenstein!
En dat terwijl zij de verloofde is van Hans, die met haar broer Fop voor de
gelegenheid in dienst is van Charlottes moeder, mevrouw Konstance. Er zal een
mooie scène opgevoerd worden als Lodewijk op bezoek is: Fop moet zich dan laten
aandienen als pachter van een hofstede van Konstance; hij komt pacht betalen,
drie zakjes met geld. Hans moet als Franse juwelier binnenkomen, monsieur Ie
Poerlaron, om aan Charlotte een (valse) ring, die eigendom van Charlotte is, te
koop aan te bieden. Het geld in de zakjes is wel echt: daar heeft broer Karel
voor gezorgd! – Het plannetje slaagt volkomen. Mevrouw Konstance gaat met haar
pachter Kees, zoals Fop nu heet, in een andere kamer geld tellen. Charlotte en
Lodewijk zijn dan alleen in de kamer, als monsieur Ie Poerlaron zijn komst
aankondigt. Hij snijdt tegen Lodewijk op over de grote klandizie die hij van
Charlotte geniet. Lodewijk is al zo ingepalmd, dat hij voor zijn aangebedene de
valse ring koopt voor de somma van fl 800,-. In het logement zal hij de
juwelier betalen.
Baron Jan komt ook nog op
bezoek, maar Lodewijk acht het beter met de “baron”, die hem door zijn zotte
praat overal beschaamt, weg te gaan.
Na hun vertrek leest Charlotte
een brief, die blijkbaar door Jan “verloren” is. Daarin wordt gesproken van
twee wissels, elk groot tweeduizend pond, uit te betalen aan de “graaf”.
Moeder Konstance is zeer
tevreden over de gang van zaken. Haar grootste zorg is nog de bruidschat voor
haar dochter. De enige manier om aan deze verplichting te ontkomen is, dat haar
dochter zich laat schaken! Klaar moet de “verloren” brief aan de heren
terugbrengen. Zij neemt zich voor alles te doen om de “baron” te verleiden: “‘t
Is immers beter met een edelman te leven, en weezen baronnes, als met een armen
knecht een ordinaarisje op te zetten?”
Derde bedrijf
Jan is slecht te spreken over
de verkwisting van f 800,- “aan eene juffer, die jij tweemaal van je leeven
aanschouwd hebt!” Lodewijk verdedigt zich: “Met speelen kan men weêr aan and’re
schijven raken; ik heb de juffer weg.” Jan laat zich niet zo gauw wat
wijsmaken, maar misschien kan de waard wat meer over de juffrouw vertellen. Die
heeft een mooi verhaaltje klaar: Charlotte heeft een grote schat van een
Indische oom te erven. Daar heeft Jan niet van terug. Nu moet Lodewijk ook
tonen, dat hij een heer “van grote zaken” is en daarom doen de heren alsof zij
ruzie hebben. Zij doen dit voor het raam, zodat Charlotte, die in haar huis uit
het venster kijkt, alles kan zien en horen. De titels “graaf” en “baron” zijn
niet van de lucht, Jan schreeuwt: “Ik zal niet rusten, voor dat ik je heb
doorsteeken.” De waard scheidt dan de vechtenden. Als deze vraagt waardoor de
ruzie ontstond, zegt Jan: “De questie, dat je ‘t vat, die komt maar door een
leur / Van duizend guldens, die ‘k met wedden heb gewonnen.” Lodewijk doet er
nog een schepje op: “Hou het geld, ‘t kan my niet scheelen. / Om duizend
gulden, zulken bagatel, krakkeelen?’
Klaar, die net binnenkomt,
heeft het gehoord. Ze brengt de boodschap dat Charlottes moeder haar dochter in
een klooster wil brengen, omdat deze zich, door het aannemen van die ring, veel
te vlug aan een vreemdeling gewonnen heeft gegeven. Klaar heeft een brief van
Charlotte bij zich, waarin zij afscheid neemt van Lodewijk, daartoe gedwongen
door het moederlijk gezag. Wat nu te doen? Klaar weet raad: “Heer graaf, je
moest haar schaaken!” Terwijl Lodewijk naar zijn kamer gaat om een brief aan
Charlotte te schrijven, neemt Jan de gelegenheid waar om Klaar zijn liefde te
bekennen, nadat hij haar de grootste onzin heeft verteld. Klaar meent: “‘t Kan
niet gebeuren, wie heeft ooit zoo’n zaak vernomen’?” – “Mijn suikerzoete Klaar,
een mensch kan koddig droomen,” luidt Jans antwoord. Maar zijn liefde voor
Klaar is echt. Dat tracht hij te bewijzen met de zoenen die gewisseld worden. –
Klaar gaat dan over zichzelf spreken, zij doet niet voor hem onder: haar vader
was een heer van aanzien, »daar het door den tyd mede is verloopen.” Ja, dat
komt meer voor, meent Jan. Maar hij wil haar trouwen. Daarna zullen zij “met
malkaâr in Poolen heerlyk leeven.”
In zijn brief schrijft
Lodewijk, dat Charlotte verzekerd kan zijn van zijn trouw en dat geen gevaar
hem zal beletten haar te redden. Klaar bezorgt de brief en komt al spoedig met
het antwoord: Charlotte begeert dat Lodewijk “haar t’avond, voor ‘t balkon, zal
komen spreeken, / Ten zeven uuren.”
Vierde bedrijf
Karel komt thuis. Hij is zijn
vrouw vooruit gereisd. want hij wilde eerst zien, hoe de zaken bij zijn moeder
gesteld waren; zijn vrouw weet niet in welke omstandigheden de familie
verkeert, reden ook waarom hij die duizend gulden heeft gestuurd. Hij wordt
snel ingelicht over het “huwelijksplan” van Charlotte en krijgt de brief die de
baron verloren heeft, te lezen. Die brief komt Karel verdacht voor. Het
gezelschap vertrekt dan naar de poort om de reiswagen met Karels vrouw af te
wachten. Charlotte blijft thuis.
Hans die gemerkt heeft wat er
tussen die baron en Klaar gaande is, wil zijn trouwbelofte verscheuren, maar
Klaartje blijkt toch te veel van haar Hans te houden; zij verzoenen zich.
Jan komt eens informeren, wie
die vreemde heer was die bij Charlotte op bezoek kwam. Het is toch geen
medeminnaar van de graaf? Charlotte vertelt Lodewijk, die wat later komt, hoe
de zaken staan; eerst heeft zij nog moeilijkheden met een paar schuldeisers.
Die hebben lang genoeg op hun geld gewacht en eisen op wat hun toekomt. Klaar
heeft ze eerst te woord gestaan, slagvaardig als altijd, maar Charlotte zelf
heeft ze op een handige wijze van de deur gekregen. Lodewijk vertrekt ook, want
Konstance mag hem niet bij haar thuis treffen.
Jan blijft nog even om wat met
Klaar te praten. Dat “praten” blijkt in hoofdzaak het declameren van een minnedicht
in de stijl van de dichtgenootschappen te zijn. Daarna hangt hij weer een
onzinnig verhaal op over Klaars toekomstig leventje als Poolse barones. Zij
worden gestoord door Hans, die de heer baron vertelt, dat het vlees verkocht
is: Klaartje is zijn bruid. Het loopt tussen hem en Jan uit op vechten. Jan
wint. Hij krijgt de trouwbeloften van beiden, na Hans met een rotting ervan
langs gegeven te hebben, en verscheurt die. Daarna geeft hij Hans, om de smart
te lenigen, geld en belooft hem, dat hij in Polen hofmeester kan worden van de
graaf van Habislouw.
Vijfde bedrijf
Terwijl Klaar het huisraad wat
schikt, komt Jan al weer zijn “suikerbekje” bezoeken. Hij kraamt de reinste
wartaal uit, maar wordt daarin onderbroken, als Karel met zijn vrouw Sofy en zijn
moeder thuiskomen. Jan schrikt als hij Karel ziet en wil de plaat poetsen.
Karel herkent “de baron”: “‘k Zou zweeren, dat gy een van myn soldaaten waart,
die laatst gedezerteert is met myn beste paard. Zes maanden is ‘t geleden.” –
Wat is de baron verontwaardigd! Met zijn rapier wil hij laten blijken wie hij
is! Karel wenst dit niet, zoiets doet men niet onder heren van fatsoen. Hij wil
nog graag Jans titel horen. Dat kan gebeuren:
“…………….
Die ‘s Ernestus, Mouris, Stokski,
Starost
Lakkeiskie, en Waiwode van de Bokski,
Heer
van pasmentengoud, en kroonslakkei van ‘t plein,
Baron
en erfheer van het land van Schraalenstein.”
Met die opsomming laat Karel
hem gaan. Als hij bijna aan de deur is, roept Karel plotseling: “Jan! Jan! hoor
hier nog eens!” Jan valt uit zijn rol. “Myn heer, ik heb geen tyd!” Hij wordt
gepakt, bekent zijn schelmerijen en vertelt, in het bijzijn van de dames, dat
Lodewijk een Utrechtse edelman is en geen graaf. Dan wordt hij weggevoerd naar
de gevangenis.
Charlotte heeft alle reden tot
klagen, maar toch verzucht zij nog: “‘k Vloek zyn bedrog, maar min, in weêrwil
van my zelfs, hem echter nog.”
Een belletje kondigt de komst
van Lodewijk aan. Die ontdekt al gauw, dat Jan het zaakje verbruid heeft. Hij
wordt gedwongen zijn afkomst en levensloop te vertellen. Wanneer hij zijn
volledige naam noemt, Lodewijk van Kaalenhuizen, blijkt …. dat hij een broer
van Sofy is.
De elfde scène brengt alle
spelers op het toneel bijeen: Konstance, Charlotte, Klaar, Jan (gebonden), Fop,
Hans, twee lakeien van Karel, Sofy, Karel en Lodewijk. Sofy pleit voor haar
broer: hij is immers een edelman en al heeft hij geen geld, moeder Konstance
heeft toch geld genoeg. Dan komt Karels bedrog aan het licht: hij heeft zijn
vrouw wijs gemaakt, dat zijn moeder “schatten en groote inkomsten” heeft. Karel
geeft zijn bedrog toe, maar hij is nu kapitein en hij kan Lodewijk, die vroeger
immers ook militair geweest is, wel aan een officiersplaats helpen. – Lodewijk
begrijpt het niet meer: hoe zat het dan met die boer die zijn pacht kwam
betalen en met die juwelier, die zo’n goede klant aan Charlotte had? – Die
pachter en die juwelier staan bij het gezelschap: Hans en Fop helpen hem uit de
droom. Iedereen heeft iedereen bedrogen, of zoals Lodewijk het formuleert: “Wy
hebben dan malkaêr, nâ ‘k merken kan, bedrogen?”
Lodewijk zal met Karel meegaan
naar Brussel voor zijn officiersplaats. Later kan hij dan met Charlotte
trouwen. Moet Jan gehangen worden? Karel geeft hem pardon. De schuldeisers
zullen van Karels geld betaald worden, “hoewel ik dan heel weinig over hou”,
verzucht Konstance.
Lodewijk stuurt Jan naar de
herberg om af te rekenen, maar daar denkt Jan niet over:
“Ik
meen my zelve te bedienen van jou geld
en
‘t myne, dat ik heb, en denk zo ver te loopen,
Dat
jy ten derdemaal geen macht hebt me op te knoopen.
Vaart
wel, bedriegers! en jy ook, heer kapitein!
Gy
zyt gegroet van my, Baron van Schraalenstein.”
Recensies:
Inhoudelijk
Genre:
toneelstuk, blijspel
Thema:
bedrog
Motieven:
huwelijk, liefde en rijkdom
Vertelwijze:
Het verhaal is een toneelstuk en wordt dus in verschillende perspectieven
verteld.
Tijd:
De vertelde tijd is ongeveer een dag ‘De geschiedenis begint voor den
Middag, en eindigt des Avonts ten negen uren’. De duur van het toneelstuk, de
verteltijd, zal dus veel minder lang zijn.
Decor:
Het eerste en derde deel spelen zich af op de straat voor de huizen van
Konstance en van de waard, die tegenover elkaar staan. Het tweede vierde en
vijfde bedrijf spelen zich af in een kamer in het huis van Konstance, in
Utrecht. ‘De eerste en derde tooneelen vertoonen een’ Straat, voor de huizen
van Konstance en den Waard, die tegens malkander overstaan; de tweede, vierde
en vijfde Tooneelen eene Kamer, in het huis van Konstance, te Utrecht.’
Ontwikkeling
personage(s) (hoofd-): De hoofdpersonages liegen elkaar allemaal voor en
wanneer de waarheid boven tafel komt is op te vallen dat ze elkaar ongeacht de
leugens toch helpen. Zo helpt Karel Lodewijk aan een officiersplaats zodat hij
later met zijn zus, Charlotte, kan trouwen. Echter is en blijft Jan een
leugenaar en tegen het einde van het verhaal een dief.
Mening
Dit boek was soms lastig lezen door de oudere taal, maar dat ging niet ten koste van mijn interesse. Het was ook handig dat het een kort verhaal was en erg duidelijk qua verhaallijn. Het plot was erg grappig en ik vind het concept karma ook erg interessant wat erg aan bod kwam in het boek. De leugenaars werden voorgelogen, wat ze verdienen. Ik vond het ook interessant hoe het verhaal werd verteld in de context van de 18e eeuw. Rijkdom was erg belangrijk bij het zoeken van een partner en dat is in deze tijd minder zo. Kortom het was een interessant boek om te lezen, niet al te saai of te lang en zeer amuserend.