woensdag 9 maart 2016

Het wederzijds huwelijksbedrog -P. Langendijk

3.      Het wederzijds huwelijksbedrog –P. Langendijk[1]

Zakelijke gegevens
Titel: Het wederzijds huwelijksbedrog
Auteur: Pieter Langendijk
Uitgever: KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS (volgens de link)
Jaar uitgave: 1714
Aantal pagina’s: 111 (link)
Schrijver[2]
Pieter Langendijk (1683-1756) was onze grootste blijspeldichter na of naast Bredero. Deze biografie, de eerste die op grondig archiefonderzoek berust, brengt veel nieuwe feiten aan het licht over zijn leven en werk. Langendijks moeder, die een linnenwinkel had, was een oplichtster. Langendijk zelf, altijd gehouden voor een arme broodschrijver met verkwistende vrouw, verdiende een goed belegde boterham als tekenaar van damastpatronen. Hij had een huis vol schilderijen, was deken van het Lucasgilde in Haarlem en werd op zijn oude dag goed verzorgd in het Proveniershuis. Zijn eerste blijspel, Don Quichot, werd tot in Jorwerd toe opgevoerd en is zijn meest gespeelde stuk gebleven. Het wederzijds huwelijksbedrog, dat iedereen van school kent, kwam minder ver. Na vijf successtukken stopte Langendijk abrupt, waarschijnlijk omdat hij geen cent kreeg van de Schouwburg. Pas kort voor zijn dood werd hem, als eerste toneelschrijver, een deel van de opbrengst toegezegd. In zijn postume Spiegel der vaderlandse kooplieden, zelden gespeeld maar veel gelezen, verdedigde hij de rechten van ouderen. In dit boek komt Pieter Langendijk naar voren als schrijver die verdraagzaamheid, eenvoudig christendom en een betere positie voor de vrouw hoog in zijn vaandel had staan. Een toneelschrijver ook, die als geen ander het publiek de eeuwen door wist te bespelen met zijn komisch toneel.
Samenvatting
Eerste bedrijf
Lodewijk, een edelman die aan lagerwal geraakt is, nadat hij eerst vele jaren als cadet bij een compagnie soldaten gediend heeft, is terug in zijn geboortestad Utrecht. In zijn gezelschap bevindt zich Jan, een gedroste soldaat, “vol leugens, fieltery en boevenstukken”. In Parijs hebben beiden door bedrog en vals spelen getracht geld te verkrijgen. In de Maliebaan heeft Lodewijk een jonge dame gezien, op wie hij verliefd is geworden. Ten koste van alles wil hij haar terug zien. Met het geld dat de beide arme drommels nog bezitten. wil Lodewijk zich aan die onbekende dame “als een heer van staat en groot vermogen” voordoen. Jan moet hem helpen om haar te veroveren, hij moet zich voor vriend van Lodewijk en voor baron uitgeven.
De beide mannen zullen hun intrek nemen in de herberg “de Goude muizeval”. Jan gaat weg om de bagage (een koffer gevuld met stenen, maar dat weet Jan zelfs niet!) naar hun nieuwe verblijf te laten brengen. In de grond van de zaak zou Lodewijk zijn brutale bediende heel graag weggejaagd hebben, maar die weet geheimen die geheim moeten blijven, en daarom moet hij zich heel veel van de “lakei” laten welgevallen. Het is wel erg “van edel bloed te zyn, ontbloot van geld en schatten,” zegt Lodewijk bij zichzelf. Jan drukt het anders uit: “Wy zyn hovaerdig, en daar by geen kleintje kaal: Maar eerlyk in ons hart.” Had Lodewijk nog zijn moeder en zuster, voor wie hij eigenlijk naar Utrecht teruggekomen is, gevonden, maar al zijn zoeken is tevergeefs geweest. “Met de noorderzon vertrokken” oordeelt Jan.
“De Goude muizeval” ligt pal tegenover het huis waar de mooie jonge dame woont, die Lodewijk in de Maliebaan gezien heeft. Lodewijk hoort haar op straat aan de dienstmeid opdracht geven, allerlei dure spijzen te kopen. Wat hij niet hoort is, dat Klaar, de meid, telkens de spot drijft met het gepoch van haar doodarme adellijke meesteres. Zij doorziet heel goed wat deze van plan is: “Die gintsche heer (= Lodewijk) spant zij haar minnestrikken.” Klaar wil haar graag behulpzaam zijn. Uit een klein gesprekje met de meid verneemt Lodewijk, dat het “voorwerp van zijn aanbidding” Charlotte van Adelpoort heet, vanzelfsprekend van adel is en rijk. . . , “ze zeggen, dat er schier geen end is aan haar goed.”
Opeens klinkt een angstig geroep om hulp. Charlotte is beroofd, dieven hebben haar parelsnoer gestolen. Lodewijk is dadelijk een en al hulpvaardigheid en gaat de “dieven” achterna. Natuurlijk zijn ze onvindbaar! Maar hij heeft een mooie gelegenheid de dame van zijn hart aan te spreken, hij prijst haar schoonheid, stelt zich voor als Graaf van Habislouw met veel bezittingen in Polen en hoopt spoedig eens Charlottes moeder te mogen ontmoeten.
Toen Lodewijk de “dieven” achterna ging, is er een bode bij Charlotte geweest. Hij heeft een zak met duizend gulden, afkomstig van Charlottes broer Karel gebracht. In een begeleidende brief schrijft deze, dat hij met zijn vrouw op weg naar Utrecht is. Hij is lang van huis geweest en wil nu zijn jonge vrouw aan zijn moeder en zijn zuster voorstellen. Zij moet een zeer goede indruk van zijn familie krijgen, daarom stuurt hij dat geld. De fl 1000,- zijn uiteraard heel welkom. De bode moet nota bene zijn fooi van Klaars geld ontvangen! Charlotte kan nu keurig de “graaf” (Lodewijk) ontvangen.
Jan komt met twee lakeien en een kruier, die de zware koffer op een kruiwagen vervoert, bij de herberg, al schreeuwende: “Maak plaats! maak plaats! voor den baron van Schraalenstein; en dat ben ik kanaalje!”

Tweede bedrijf
Klaar moet alles doen om Charlotte zo mooi mogelijk te maken voor het aanstaande bezoek van de graaf. Natuurlijk heeft de meid weer het nodige hatelijke commentaar, waartoe zij het recht meent te hebben: als haar meesteres gravin wordt, wordt zij barones Van Schraalenstein! En dat terwijl zij de verloofde is van Hans, die met haar broer Fop voor de gelegenheid in dienst is van Charlottes moeder, mevrouw Konstance. Er zal een mooie scène opgevoerd worden als Lodewijk op bezoek is: Fop moet zich dan laten aandienen als pachter van een hofstede van Konstance; hij komt pacht betalen, drie zakjes met geld. Hans moet als Franse juwelier binnenkomen, monsieur Ie Poerlaron, om aan Charlotte een (valse) ring, die eigendom van Charlotte is, te koop aan te bieden. Het geld in de zakjes is wel echt: daar heeft broer Karel voor gezorgd! – Het plannetje slaagt volkomen. Mevrouw Konstance gaat met haar pachter Kees, zoals Fop nu heet, in een andere kamer geld tellen. Charlotte en Lodewijk zijn dan alleen in de kamer, als monsieur Ie Poerlaron zijn komst aankondigt. Hij snijdt tegen Lodewijk op over de grote klandizie die hij van Charlotte geniet. Lodewijk is al zo ingepalmd, dat hij voor zijn aangebedene de valse ring koopt voor de somma van fl 800,-. In het logement zal hij de juwelier betalen.
Baron Jan komt ook nog op bezoek, maar Lodewijk acht het beter met de “baron”, die hem door zijn zotte praat overal beschaamt, weg te gaan.
Na hun vertrek leest Charlotte een brief, die blijkbaar door Jan “verloren” is. Daarin wordt gesproken van twee wissels, elk groot tweeduizend pond, uit te betalen aan de “graaf”.
Moeder Konstance is zeer tevreden over de gang van zaken. Haar grootste zorg is nog de bruidschat voor haar dochter. De enige manier om aan deze verplichting te ontkomen is, dat haar dochter zich laat schaken! Klaar moet de “verloren” brief aan de heren terugbrengen. Zij neemt zich voor alles te doen om de “baron” te verleiden: “‘t Is immers beter met een edelman te leven, en weezen baronnes, als met een armen knecht een ordinaarisje op te zetten?”

Derde bedrijf
Jan is slecht te spreken over de verkwisting van f 800,- “aan eene juffer, die jij tweemaal van je leeven aanschouwd hebt!” Lodewijk verdedigt zich: “Met speelen kan men weêr aan and’re schijven raken; ik heb de juffer weg.” Jan laat zich niet zo gauw wat wijsmaken, maar misschien kan de waard wat meer over de juffrouw vertellen. Die heeft een mooi verhaaltje klaar: Charlotte heeft een grote schat van een Indische oom te erven. Daar heeft Jan niet van terug. Nu moet Lodewijk ook tonen, dat hij een heer “van grote zaken” is en daarom doen de heren alsof zij ruzie hebben. Zij doen dit voor het raam, zodat Charlotte, die in haar huis uit het venster kijkt, alles kan zien en horen. De titels “graaf” en “baron” zijn niet van de lucht, Jan schreeuwt: “Ik zal niet rusten, voor dat ik je heb doorsteeken.” De waard scheidt dan de vechtenden. Als deze vraagt waardoor de ruzie ontstond, zegt Jan: “De questie, dat je ‘t vat, die komt maar door een leur / Van duizend guldens, die ‘k met wedden heb gewonnen.” Lodewijk doet er nog een schepje op: “Hou het geld, ‘t kan my niet scheelen. / Om duizend gulden, zulken bagatel, krakkeelen?’
Klaar, die net binnenkomt, heeft het gehoord. Ze brengt de boodschap dat Charlottes moeder haar dochter in een klooster wil brengen, omdat deze zich, door het aannemen van die ring, veel te vlug aan een vreemdeling gewonnen heeft gegeven. Klaar heeft een brief van Charlotte bij zich, waarin zij afscheid neemt van Lodewijk, daartoe gedwongen door het moederlijk gezag. Wat nu te doen? Klaar weet raad: “Heer graaf, je moest haar schaaken!” Terwijl Lodewijk naar zijn kamer gaat om een brief aan Charlotte te schrijven, neemt Jan de gelegenheid waar om Klaar zijn liefde te bekennen, nadat hij haar de grootste onzin heeft verteld. Klaar meent: “‘t Kan niet gebeuren, wie heeft ooit zoo’n zaak vernomen’?” – “Mijn suikerzoete Klaar, een mensch kan koddig droomen,” luidt Jans antwoord. Maar zijn liefde voor Klaar is echt. Dat tracht hij te bewijzen met de zoenen die gewisseld worden. – Klaar gaat dan over zichzelf spreken, zij doet niet voor hem onder: haar vader was een heer van aanzien, »daar het door den tyd mede is verloopen.” Ja, dat komt meer voor, meent Jan. Maar hij wil haar trouwen. Daarna zullen zij “met malkaâr in Poolen heerlyk leeven.”
In zijn brief schrijft Lodewijk, dat Charlotte verzekerd kan zijn van zijn trouw en dat geen gevaar hem zal beletten haar te redden. Klaar bezorgt de brief en komt al spoedig met het antwoord: Charlotte begeert dat Lodewijk “haar t’avond, voor ‘t balkon, zal komen spreeken, / Ten zeven uuren.”

Vierde bedrijf
Karel komt thuis. Hij is zijn vrouw vooruit gereisd. want hij wilde eerst zien, hoe de zaken bij zijn moeder gesteld waren; zijn vrouw weet niet in welke omstandigheden de familie verkeert, reden ook waarom hij die duizend gulden heeft gestuurd. Hij wordt snel ingelicht over het “huwelijksplan” van Charlotte en krijgt de brief die de baron verloren heeft, te lezen. Die brief komt Karel verdacht voor. Het gezelschap vertrekt dan naar de poort om de reiswagen met Karels vrouw af te wachten. Charlotte blijft thuis.
Hans die gemerkt heeft wat er tussen die baron en Klaar gaande is, wil zijn trouwbelofte verscheuren, maar Klaartje blijkt toch te veel van haar Hans te houden; zij verzoenen zich.
Jan komt eens informeren, wie die vreemde heer was die bij Charlotte op bezoek kwam. Het is toch geen medeminnaar van de graaf? Charlotte vertelt Lodewijk, die wat later komt, hoe de zaken staan; eerst heeft zij nog moeilijkheden met een paar schuldeisers. Die hebben lang genoeg op hun geld gewacht en eisen op wat hun toekomt. Klaar heeft ze eerst te woord gestaan, slagvaardig als altijd, maar Charlotte zelf heeft ze op een handige wijze van de deur gekregen. Lodewijk vertrekt ook, want Konstance mag hem niet bij haar thuis treffen.
Jan blijft nog even om wat met Klaar te praten. Dat “praten” blijkt in hoofdzaak het declameren van een minnedicht in de stijl van de dichtgenootschappen te zijn. Daarna hangt hij weer een onzinnig verhaal op over Klaars toekomstig leventje als Poolse barones. Zij worden gestoord door Hans, die de heer baron vertelt, dat het vlees verkocht is: Klaartje is zijn bruid. Het loopt tussen hem en Jan uit op vechten. Jan wint. Hij krijgt de trouwbeloften van beiden, na Hans met een rotting ervan langs gegeven te hebben, en verscheurt die. Daarna geeft hij Hans, om de smart te lenigen, geld en belooft hem, dat hij in Polen hofmeester kan worden van de graaf van Habislouw.

Vijfde bedrijf
Terwijl Klaar het huisraad wat schikt, komt Jan al weer zijn “suikerbekje” bezoeken. Hij kraamt de reinste wartaal uit, maar wordt daarin onderbroken, als Karel met zijn vrouw Sofy en zijn moeder thuiskomen. Jan schrikt als hij Karel ziet en wil de plaat poetsen. Karel herkent “de baron”: “‘k Zou zweeren, dat gy een van myn soldaaten waart, die laatst gedezerteert is met myn beste paard. Zes maanden is ‘t geleden.” – Wat is de baron verontwaardigd! Met zijn rapier wil hij laten blijken wie hij is! Karel wenst dit niet, zoiets doet men niet onder heren van fatsoen. Hij wil nog graag Jans titel horen. Dat kan gebeuren:
“……………. Die ‘s Ernestus, Mouris, Stokski,
Starost Lakkeiskie, en Waiwode van de Bokski,
Heer van pasmentengoud, en kroonslakkei van ‘t plein,
Baron en erfheer van het land van Schraalenstein.”
Met die opsomming laat Karel hem gaan. Als hij bijna aan de deur is, roept Karel plotseling: “Jan! Jan! hoor hier nog eens!” Jan valt uit zijn rol. “Myn heer, ik heb geen tyd!” Hij wordt gepakt, bekent zijn schelmerijen en vertelt, in het bijzijn van de dames, dat Lodewijk een Utrechtse edelman is en geen graaf. Dan wordt hij weggevoerd naar de gevangenis.
Charlotte heeft alle reden tot klagen, maar toch verzucht zij nog: “‘k Vloek zyn bedrog, maar min, in weêrwil van my zelfs, hem echter nog.”
Een belletje kondigt de komst van Lodewijk aan. Die ontdekt al gauw, dat Jan het zaakje verbruid heeft. Hij wordt gedwongen zijn afkomst en levensloop te vertellen. Wanneer hij zijn volledige naam noemt, Lodewijk van Kaalenhuizen, blijkt …. dat hij een broer van Sofy is.
De elfde scène brengt alle spelers op het toneel bijeen: Konstance, Charlotte, Klaar, Jan (gebonden), Fop, Hans, twee lakeien van Karel, Sofy, Karel en Lodewijk. Sofy pleit voor haar broer: hij is immers een edelman en al heeft hij geen geld, moeder Konstance heeft toch geld genoeg. Dan komt Karels bedrog aan het licht: hij heeft zijn vrouw wijs gemaakt, dat zijn moeder “schatten en groote inkomsten” heeft. Karel geeft zijn bedrog toe, maar hij is nu kapitein en hij kan Lodewijk, die vroeger immers ook militair geweest is, wel aan een officiersplaats helpen. – Lodewijk begrijpt het niet meer: hoe zat het dan met die boer die zijn pacht kwam betalen en met die juwelier, die zo’n goede klant aan Charlotte had? – Die pachter en die juwelier staan bij het gezelschap: Hans en Fop helpen hem uit de droom. Iedereen heeft iedereen bedrogen, of zoals Lodewijk het formuleert: “Wy hebben dan malkaêr, nâ ‘k merken kan, bedrogen?”
Lodewijk zal met Karel meegaan naar Brussel voor zijn officiersplaats. Later kan hij dan met Charlotte trouwen. Moet Jan gehangen worden? Karel geeft hem pardon. De schuldeisers zullen van Karels geld betaald worden, “hoewel ik dan heel weinig over hou”, verzucht Konstance.





Lodewijk stuurt Jan naar de herberg om af te rekenen, maar daar denkt Jan niet over:
“Ik meen my zelve te bedienen van jou geld
en ‘t myne, dat ik heb, en denk zo ver te loopen,
Dat jy ten derdemaal geen macht hebt me op te knoopen.
Vaart wel, bedriegers! en jy ook, heer kapitein!
Gy zyt gegroet van my, Baron van Schraalenstein.”

Recensies:
Inhoudelijk
Genre: toneelstuk, blijspel
Thema: bedrog
Motieven: huwelijk, liefde en rijkdom
Vertelwijze: Het verhaal is een toneelstuk en wordt dus in verschillende perspectieven verteld.
Tijd: De vertelde tijd is ongeveer een dag ‘De geschiedenis begint voor den Middag, en eindigt des Avonts ten negen uren’. De duur van het toneelstuk, de verteltijd, zal dus veel minder lang zijn.
Decor: Het eerste en derde deel spelen zich af op de straat voor de huizen van Konstance en van de waard, die tegenover elkaar staan. Het tweede vierde en vijfde bedrijf spelen zich af in een kamer in het huis van Konstance, in Utrecht. ‘De eerste en derde tooneelen vertoonen een’ Straat, voor de huizen van Konstance en den Waard, die tegens malkander overstaan; de tweede, vierde en vijfde Tooneelen eene Kamer, in het huis van Konstance, te Utrecht.’
Ontwikkeling personage(s) (hoofd-): De hoofdpersonages liegen elkaar allemaal voor en wanneer de waarheid boven tafel komt is op te vallen dat ze elkaar ongeacht de leugens toch helpen. Zo helpt Karel Lodewijk aan een officiersplaats zodat hij later met zijn zus, Charlotte, kan trouwen. Echter is en blijft Jan een leugenaar en tegen het einde van het verhaal een dief.

Mening
Dit boek was soms lastig lezen door de oudere taal, maar dat ging niet ten koste van mijn interesse. Het was ook handig dat het een kort verhaal was en erg duidelijk qua verhaallijn. Het plot was erg grappig en ik vind het concept karma ook erg interessant wat erg aan bod kwam in het boek. De leugenaars werden voorgelogen, wat ze verdienen. Ik vond het ook interessant hoe het verhaal werd verteld in de context van de 18e eeuw. Rijkdom was erg belangrijk bij het zoeken van een partner en dat is in deze tijd minder zo. Kortom het was een interessant boek om te lezen, niet al te saai of te lang en zeer amuserend.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten